
Maandag 13 maart: Johannes 4: 16-26, 39-42
Toen zei Jezus tegen haar: ‘Ga uw man eens roepen en kom dan weer terug.’ ‘Ik heb geen man,’ zei de vrouw. ‘U hebt gelijk als u zegt dat u geen man hebt,’ zei Jezus, ‘u hebt vijf mannen gehad, en degene die u nu hebt is uw man niet. Wat u zegt is waar.’ Daarop zei de vrouw: ‘Ik begrijp dat U een profeet bent, heer. Onze voorouders vereerden God op deze berg, en bij u zegt men dat in Jeruzalem de plek is waar God vereerd moet worden.’ ‘Geloof Me,’ zei Jezus, ‘er komt een tijd dat jullie noch op deze berg, noch in Jeruzalem de Vader zullen aanbidden. Jullie vereren wat je niet kent, wij vereren wat we kennen; de redding komt immers van de Joden. Maar er komt een tijd, en die tijd is nu gekomen, dat wie de Vader echt aanbidt, Hem aanbidt vervuld van Geest en waarheid. De Vader zoekt mensen die Hem zo aanbidden, want God is Geest, dus wie Hem aanbidt, moet dat doen vervuld van Geest en waarheid.’ De vrouw zei: ‘Ik weet wel dat de messias zal komen,’ (dat betekent ‘gezalfde’) ‘wanneer hij komt zal hij ons alles vertellen.’ Jezus zei tegen haar: ‘Ik ben het, degene die met u spreekt.’
In die stad kwamen veel Samaritanen tot geloof in Hem door het getuigenis van de vrouw: ‘Hij weet alles van mij.’ Ze gingen naar Hem toe en vroegen Hem bij hen te blijven. Toen bleef Hij nog twee dagen. Nog veel meer mensen kwamen tot geloof door wat Hij zei; ze zeiden tegen de vrouw: ‘Wij geloven nu niet meer om wat jij gezegd hebt, maar we hebben Hem zelf gehoord en we weten dat Hij werkelijk de redder van de wereld is.’
(NBV21)