
Witte Donderdag 6 april: Matteüs 26: 47-56
Nog voor Hij uitgesproken was, kwam Judas eraan, een van de twaalf, in gezelschap van een grote, met zwaarden en knuppels bewapende bende, die door de hogepriesters en de oudsten van het volk was gestuurd. Judas, die Hem zou uitleveren, had met hen een teken afgesproken. ‘Degene die ik kus,’ had hij gezegd, ‘die is het, die moet je gevangennemen.’ Hij liep recht op Jezus af, zei: ‘Gegroet, rabbi!’ en kuste Hem. Jezus zei tegen hem: ‘Vriend, ben je daarvoor gekomen?’ Daarop kwamen de mannen naderbij, grepen Jezus vast en namen Hem gevangen. Nu greep een van Jezus’ metgezellen naar zijn zwaard. Hij trok het, haalde uit en sloeg de dienaar van de hogepriester een oor af. Daarop zei Jezus tegen hem: ‘Steek je zwaard terug op zijn plaats. Want wie naar het zwaard grijpt, zal door het zwaard omkomen. Je weet toch dat Ik mijn Vader maar te hulp hoef te roepen of Hij stelt Mij onmiddellijk meer dan twaalf legioenen engelen ter beschikking. Maar hoe zouden dan de Schriften in vervulling gaan, waar staat dat het zo moet gebeuren?’ Toen zei Jezus tegen de mannen: ‘U bent er met zwaarden en knuppels op uit getrokken om Mij te arresteren, alsof Ik een misdadiger ben! Dagelijks was Ik in de tempel om onderricht te geven, en toen hebt u Me niet gevangengenomen; maar dit alles gebeurt omdat de geschriften van de profeten in vervulling moeten gaan.’ Daarop lieten alle leerlingen Hem in de steek en vluchtten weg.
(NBV21)